Joods Amsterdam

[ Mokum | Godsdienstvrijheid | Joodse gemeente(n) | Zelfbestuur | Arbeid | Boekdrukken | 'Het vak' ]

Arbeid

Het aantal Portugese joden of Sefardiem groeide in betrekkelijk korte tijd tot ca. 3.000 personen en bleef daarna lange tijd min of meer stabiel. Echter ze werden al snel in getal ingehaald door de groeiende stroom Oost-Europese joden of Asjkenaziem, die aan het einde van de 18de eeuw 20.000 veelal berooide personen omvatte. De Amsterdamse regenten traden hier niet tegenop. Misschien was het vanwege de behoefte aan goedkope arbeidskrachten, in elk geval gaf het blijk van een voor die tijd grote tolerantie. Overigens was niet de stad verantwoordelijk voor het bedelen van deze armen, maar waren het de reeds aanwezige geloofsgenoten die voor hen zorgden.
Het uitoefenen van een eerzaam beroep door joden werd hen zeer moeilijk tot vrijwel onmogelijk gemaakt. Men kon het poorterschap wel kopen, maar een poortersberoep zat er niet in.
In 1632 werd vastgelegd:
'Burgemeester ende Regeerders der stad Amsterdam verklaren mits deze te verstaan, dat de Joden die binnen deze stede tot burgers aangenomen zijn ofte worden zullen, daardoor niet vermogen zullen eenigigerhande Poortersneringe te doen.'
Een uitzondering gold voor het chirurgijns- of apothekersgilde.
Verder waren joden dus aangewezen op de vele vormen van ongeregelde kleinhandel en een aantal nieuwe activiteiten die vaak door de joden zelf werden geintroduceerd. Met name de diamantbewerking, de tabaksspinnerij, de suikerraffinage en de zijdenijverheid werden daardoor typische joodse bedrijvigheden.
In 1731 wordt nog een verbod uitgevaardigd betreffende de (omvangrijke-) handel in tweedehands kleren (vgl. de achternaam Kleerekoper), de enige kleding die betaalbaar was voor de meeste, toenmalige stadsgenoten.

Bicker


Naar Rob's genealogie pagina's