|
'Het vak'
Het diamantvak werd in Amsterdam al in 1600 beoefend, in hoofdzaak door protestantse vluchtelingen. Met de komst van de Spaanse en Portugese joden naar Amsterdam, kwam ook een aanvankelijk nog kleine groep joodse diamantbewerkers in Amsterdam terecht.
Het was een moeilijk vak met een lange leertijd en een grote dosis geduld. Zoals veel beroepen was het een huisindustrie en gebeurde het werk onder primitieve omstandigheden en volledig met de hand. Door de contacten met de Portugese koloniën was de volledige controle en verwerking van de Braziliaanse diamantproductie in Amsterdamse handen van 1725-1792 tot de Franse overheersing daar een einde aan maakte. In deze laatste periode was de huisindustrie al bijna verdrongen door fabrieken, waar de slijpmolens werden aangedreven door vrouwen. Toen de markt inzakte werden de vrouwen vervangen door de nog goedkopere paarden(!).
De stoommachine deed z'n intrede. Coster en Boas waren de eerste die met hun tijd meegingen. In 1852 kreeg Coster het verzoek van het Britse vorstenhuis om de wereldberoemde Koh-I-Nor te bewerken. De diamantslijper Levie Benjamin Voorzanger, in dienst van Coster, was er wekenlang zoet mee.
In 1869 werden enorme diamantvondsten gedaan in Zuid-Afrika. Deze bloei, die tot 1876 duurt, werd danook de KAAPSE TIJD genoemd. Daarna tot ongeveer 1920 gaat het op en af met de diamant. De vele leden van onze families die in de diamant 'werken', hebben dan afwisselend als beroep: diamantwerker en geen beroep.
Binnen het diamantbewerkersvak geldt een strikte hiërarchie, van hoog naar laag:
1. De klovers zorgen ervoor dat een steen optimaal wordt gespleten.
2. De snijders geven de steen de grondvorm.
3. De slijpers en verstellers brengen de facetten aan waardoor de diamant gaat schitteren.
Wanneer we de cijfers bekijken krijgen we een aardig beeld van het belang van de diamant.
In 1864 waren er in Amsterdam ongeveer 1400 diamantbewerkers, in meerderheid joods. Dit aantal liep op via 8500 rond de eeuwwisseling op tot 11.000 in 1920. In combinatie met de totale Amsterdamse joodse beroepsbevolking van ca. 40.000 blijkt wel hoe belangrijk de diamant was. In de beste tijd was in Amsterdam maar liefst een kwart van de joden werkzaam in de diamant.
Overigens zakte door de teruglopende conjunctuur dat in korte tijd via 6000 in 1929 naar 5000 in 1935, waarvan de meerderheid bovendien nog werkloos was.
Naar Rob's genealogie pagina's
|